Buitenland - Over de onmacht van een paus. 'Habemus papam'

Een paus die sterft

Ik bevond mij in Washington om er een bijeenkomst bij te wonen van de International Crisis Group. In mijn hotelkamer, kijkend naar het tv-nieuws van 2 april 2005, vernam ik het overlijden van paus Johannes-Paulus II (1920-2005).
Zijn dood kwam niet onverwacht. Al jaren worstelde hij met fysieke aftakeling en de laatste maanden was het hartverscheurend te zien welke haast bovenmenselijke inspanning de kerkvorst deed om overeind te blijven tijdens godsdienstige plechtigheden. Paus Johannes-Paulus II – Paus JP zoals hij in meer vertrouwelijke kring werd genoemd – had ik een keer ontmoet, toen hij tijdens een bezoek aan België naar de Katholieke Universiteit van Leuven was gekomen. Ik had heel veel bewonderende sympathie voor deze gemoedelijke maar ook intelligente en bijwijlen moedige kerkleider. De man vertoonde een groot charisma, kon goed omgaan met de moderne media en inspireerde veel mensen in de wereld, vooral jonge mensen en ook niet-christenen. Zijn oecumenische inspanningen kunnen historisch worden genoemd, zowel ten aanzien van de islam als van het Jodendom.
Toen ik met het vliegtuig terugvloog naar België, na het beëindigen van mijn conferentie, kon ik het niet nalaten op mijn manier hulde te brengen aan de overleden paus.

Een Paus die sterft

Een Paus die sterft, sterft niet alleen.
Toegewijden en getrouwen staan hem bij
en staan om hem heen. Toch blijft hij zeer eenzaam,
geheel verlaten in zijn halfbewustzijn,
als angst en pijn hem kruisigen en zijn
gemoedsrust uitdagend ondermijnen.
Want het behoort tot ons mens-zijn
dat iedereen weleens vergaat
van angsten en van pijn
en van te godverlaten mens te zijn.

Zal iemand nog een keer zijn hand
vasthouden voor de grote reis begint?
Staat iemand dicht naast hem,
een die hem echt en fel bemint,
zoals een vader door zijn kind
of omgekeerd, voor altijd
en tot voorbij de eeuwigheid?

Een Paus is groot
ook in en na en door zijn dood
als hij een vader was
van mensen, mensen, mensen
die wensen meer mens te worden
als voor hem, de Paus, de godsdienst
ook mensdienst was en hij
voorbeeldig heeft getoond
dat liefde en erbarmen,
rechtvaardigheid en goedheid,
geen wetten zijn van de natuur
maar tekens zijn van iets
wat de natuur steeds overstijgt.

De Poolse paus is thans gestorven
maar doodgaan deed hij niet.
Hij is geworden wat hij was en is:
een mens van goede wil,
een mens onder de mensen,
een man van groot gezag,
en weinig echte macht
maar die mee het ijzeren
gordijn ten val heeft gebracht,
door de kracht van zijn gebed
en van zijn ijzeren wil
sterker dan elke muur.

Hij was een Paus
naar wie miljoenen mensen
ontdaan en radeloos
hebben opgekeken
als naar de hoop, waarvan de vlam
wel beefde maar niet doofde.

Johannes-Paulus ligt nu
opgebaard in vol ornaat:
dat van de mensenherder.
Het kruis was zijn herdersstok
ook al hield hij die omklemd
met een hand die immer beefde.
De Paus is geweest en dus in het Zijn,
en in de eeuwigheid gebeiteld.
Zijn hand zal nimmer meer beven.

Een crisis van de kerkelijke instelling

Dat de opvolger van paus Johannes-Paulus ii, paus Benedictus XVI, in 2005 verkozen tot hoofd van de Katholieke Kerk, een absoluut verpletterende taak te vervullen kreeg, is een banale maar ook correcte uitspraak. Johannes Paulus ii was een heel sterke persoonlijkheid en zijn rol is niet meer weg te denken uit de wereldgeschiedenis. Hij heeft immers op beslissende wijze bijgedragen aan de instorting van het communisme in Europa en aan de ontbinding van de Sovjet-Unie, vooral door zijn beschermende hand uit te strekken over het hoofd van Lec Walesa, de opstandige syndicale leider van Solidarnosj in Polen en door de predicaties die hij hield in zijn vaderland en die zeer kritisch waren voor het heersende communistische regime. Benedictus XVI zal steeds vergeleken worden met zijn voorganger en het is twijfelachtig, omwille van de omstandigheden en zijn persoonlijke karaktertrekken, of zijn greep op een aantal politieke wereldgebeurtenissen even invloedrijk zal kunnen worden genoemd als die van Johannes-Paulus. Dat lijkt niet het geval, ondanks een aantal succesrijke buitenlandse reizen, onder meer naar Libanon in 2012, toen de burgeroorlog in Syrië in alle heftigheid woedde.
Het externe beleid van Benedictus XVI, zijn boodschap tot en dialoog met de wereld, zijn leiderschap van een katholieke wereldgemeenschap die 1,2 miljard mensen telt, werden in grote mate bepaald door zijn geloofwaardigheid en dus door de mate waarin hij erin slaagde zijn interne kerkbeleid doelmatig en vernieuwend door te voeren. Paus Benedictus werd inderdaad en soms op dramatische wijze geconfronteerd met de crisis in de Kerk. Seksuele en financiële schandalen, aangedikt door de lekken vanuit het Vaticaan en de enorme media aandacht, ondermijnden het gezag en het krediet van de kerk. Paus Benedictus XVI was daarenboven zeker niet goed geïnspireerd toen hij opnieuw probeerde de de schismatische, ultra conservatieve beweging van bisschop Lefèvre en de Pius X- kerk opnieuw in de ware schaapstal te integreren. Mediadruk en een tanende gezondheid werden het de paus te machtig. In februari kondigde hij zijn ontslag aan, een op zich bijzonder opzienbarende beslissing die bijna nooit in de kerkgeschiedenis was voorgekomen. Ik verbleef in een gammele hotelkamer, ergens in het binnenland van Myanmar, toen ik dit sensationele bericht via CNN kon vernemen en ik was erg onder de indruk.
Pausen in een mensenleven, zeker in het min of meer christelijke Westen, vervullen de functie van historische kapstokken waaraan je heel wat gebeurtenissen kunt ophangen. In mijn leven heb ik maar vijf pausen gekend. De hiëratische Pius XII, aan wie ik samen met mijn ouders in het Vaticaan ooit een bezoek heb gebracht, Johanees XXIII, de gemoedelijke initiator van het tweede Vaticaans concilie, Paulus VI, die moeite had om de conclusies van het concilie in goede banen te leiden, Johannes-Paulus II, de charismatische kerkleider en de nu afgetreden Benedictus XVI.
Zijn opvolger ---------------------- wordt vanaf de eerste dag geconfronteerd met de crisis in de kerk. Het woord ‘crisis’ betekent echter niet noodzakelijkerwijze een toestand van nakende ondergang of van uitzichtloosheid. Crisis kan ook keerpunt betekenen en het is in die zin dat de paus zijn beleid moet ijken.
De crisis van de Kerk vandaag is drievoudig. Er is een crisis van de instelling, er is een crisis van de waarden en er heerst een diepe crisis van het geloof. De laatste is de meest ernstige en meest complexe, ofschoon veel kerkleiders dat niet willen toegeven.

De crisis van de Kerk als instelling heeft te maken met de gevolgen van de informatie- en communicatierevolutie en de algemene democratiseringstendens, waardoor machtsstructuren overal in de samenleving worden gecontesteerd. De om zich heen grijpende netwerken vervangen verticale machtsstructuren, die hiërarchisch zijn opgebouwd, door horizontale contacten en discussiestructuren. Toenemend individualisme is hiervan vaak het gevolg. In de Kerk worden gelovigen mondiger en hunkeren zij naar inspraak in het reilen en zeilen van de Kerk, vooral wat de rol van de vrouwen betreft.
De Kerk kan echter nooit helemaal functioneren als een politiek-pluralistische democratie omdat op het vlak van moraal en ethiek het niet de meerderheid is die beslist wie gelijk heeft. Dit is vandaag de dag zeker in Europa geen populaire boodschap. Tevens heeft de Katholieke Kerk, andermaal in Europa, af te rekenen met een groeiend priestertekort. De secularisering van de samenleving heeft hiermee ongetwijfeld te maken, maar ook het sociale prestigeverlies van de priester of de pastoor. Het ligt voor de hand dat in de organisatie van de hedendaagse Kerk, ook omwille van de drastische terugloop van de roepingen, de leken een veel belangrijkere rol zullen moeten spelen. Persoonlijk hoop ik dat de nieuweXX paus het celibaat van de priesters optioneel zal XXX maken, zeker in Europa en in het hele noordelijke halfrond. En bovendien zal aan de vrouw een veel grotere verantwoordelijkheid moeten worden gegeven binnen de kerkelijke structuren. De stelling dat het een definitieve goddelijke beslissing zou zijn dat vrouwen nooit priester kunnen worden, is een standpunt dat niet gehandhaafd zal kunnen blijven. Paus Johannes-Paulus II verklaarde ooit dat het Gods wilsbeslissing was dat vrouwen nooit priester mochten worden. In de eerste eeuwen na Jezus’ dood herkneedden de kerkvaders het christelijke geloof door een beroep te doen op het rationalisme van een aantal Griekse filosofen. Het gevolg hiervan was dat ook een reeks strakke dogma’s het licht zag, in het raam van opvattingen die vandaag helemaal achterhaald lijken voor een moderne gelovige. Uitgangspunt was dat Jezus Christus de zoon was van God (wat bevestigd werd door het concilie van Nicea in 325) en bijgevolg een man. De Kerk die door hem werd gesticht, en waarmee hij een intieme relatie onderhield, werd beschouwd als een vrouw. Christus en Zijn Kerk werden gezien als respectievelijk de bruidegom en de bruid, een mythisch echtpaar. Het onderliggende paradigma is, tenminste impliciet, geslachtelijk en seksueel. Daarmee is uiteraard niets verkeerd. Het ecclesiale denken blijkt aldus te wortelen in een van de meest existentiële menselijke ervaringen. Maar het uitgangspunt doet, althans voor de kerkelijke dogmatici, een onoverkomelijke hinderpaal oprijzen in verband met de rol die de vrouw kan en mag spelen binnen de kerkelijke structuren. De priesters zijn immers de plaatsvervangers van Christus op aarde en hebben een analoge mystieke, maritale relatie met de Katholieke Kerk. Als vrouwen nu tot priester zouden worden gewijd, ontstaat er een band tussen vrouwelijke priesters (priesteressen) en de vrouwelijke Kerk, en dat is een ‘same-sex-relatie’ waaraan vandaag een andere benaming (lesbisch) wordt gegeven, en die nog steeds in kerkelijke milieus wordt veroordeeld als zijnde onnatuurlijk, onoorbaar en zondig.
Volgens het evangelie was Jezus niet getrouwd en had hij ook geen relatie met een vrouw. Het stichtende leven van Jezus heeft het celibaat en een leven zonder seks verheven tot levensideaal. Hiervoor golden ook theologische redenen. Het was immers voor de Vaticaanse dogmatiek heel moeilijk te aanvaarden dat Jezus een vrouw zou hebben gehad, zoals in 2012 door een archeologe werd beweerd op basis van een oud opgedoken handschrift. Want Jezus zou dan ook wellicht kinderen hebben gehad, die meteen de kleinkinderen van God zouden zijn geweest en die tot op heden via hun nageslacht op de aarde zouden rondlopen. Deze veronderstelling leidt gemakkelijk tot enige karikaturale en oneerbiedige
hineininterpretierung van de geschiedenis van het eerste christendom. Het is niet verwonderlijk dat een snuggere en sluwe auteur als Dan Brown van deze fictieve historische werkhypothese gebruik heeft gemaakt om wereldwijde bestsellers te produceren zoals De Da Vinci Code.Maar het spreekt vanzelf dat de dogmatische christologische opvattingen van de kerkvaders vandaag veel meer kwaad stichten dan goed doen.

Moderniteit en geloof

In de postmoderne Europese samenleving heeft de katholieke gemeenschap veel van haar maatschappelijke invloed verloren en bevindt ze zich in een minderheidspositie. Dit heeft verscheidene oorzaken. God is wellicht niet dood, ondanks de uitspraken van Friedrich Nietzsche. Maar Hij is wel afwezig in het dagelijkse bestaan van de meeste mensen. De militante atheïst Richard Dawkins ziet God als een constructie van de menselijke geest, waarmee de mens, door angst bevangen omwille van de talrijke beproevingen die hem tijdens zijn aardse leven te beurt vallen, poogt zin te geven aan zijn vaak onfortuinlijke bestaan. Het geloof in God geeft hem de zekerheid dat zijn lijden verdienstelijk is en in de hemel zal renderen. In de Germaanse talen heeft het woord God,
Gott dezelfde stam als het woord ‘gutturaal’, wat verwijst naar ‘keelgeluid’. Het keelgeluid van de mens, die in wanhoop roept tot een of verschillende goden om hem te beschermen tegen onheil en hem te verlossen van het kwaad. In een meer hedendaagse opvatting, die slechts gedeeld wordt door een beperkt aantal progressief denkende theologen, is deze Germaanse etymologische stam van het woord ‘God’ heel nuttig. Want die maakt het mogelijk het Godsconcept te ontdoen van zijn scheppende mythische almacht om het te vervangen door een ‘God die de mensen roept’ om de wereld te verbeteren, of te voltooien, zoals Matteus schrijft. De moderne wetenschap heeft ervoor gezorgd dat het concept van een almachtige, scheppende God, die na zijn dood verrijst en nedergedaald is ter helle, om nadien op te stijgen naar de hemel, gedeconstrueerd is. De Kerk heeft altijd last gehad met het zogenaamde modernisme, dat ontstaan is tijdens de Verlichting – de Aufklärung –X dankzij de doorbraak van een aantal revolutionaire wetenschappelijke inzichten (Galileï en later Darwin) en dankzij het streven van de mens naar autonomie en zelfbeschikking. De Katholieke Kerk heeft meestal zeer onhandig gereageerd op de moderniteit, onder meer met excommunicaties, zelfs de brandstapel (zie wat in 1600 gebeurd is met Giordano Bruno, die beschuldigd werd van ketterij omdat hij beweerde dat de zon niet rond de aarde draaide, maar omgekeerd). Misschien evenXX schokkendXX is de lijst van tachtig zogenaamde dwalingen die gepubliceerd werd door paus Pius IX in 1864. De veroordeelde opvattingen XX en overtuigingen van het moderne denken betroffen onder meer het pantheïsme, het naturalisme, het rationalisme, het socialisme, het liberalisme, de scheiding van Kerk en staat, en dus ook de democratie. De kerkelijke stelling luidde immers dat het gezag van God kwam en niet van de kiezers en dat een scheiding tussen Kerk en staat het gevolg was van een atheïstische samenzwering. Het volstond immers consequent de heilige schrift en het evangelie toe te passen om op een correcte wijze de samenleving te besturen. Dit harde standpunt van het Vaticaan vergrootte de kloof tussen de Kerk en de atheïstische humanisten en tussen geloof en wereld. In het voorwetenschappelijke tijdvak, zeg maar voor de tijd van Galileï en de zestiende eeuw, gold de stelling dat de wetenschap de dienstmaagd was van het geloof en van de theologie. Dit was het zogenaamde ‘harmoniemodel’. De waarheid was immers door God geopenbaard, onder meer in de heilige schriften. De wetenschap kon deze waarheden enkel bevestigen of preciseren. Afwijkingen of tegengestelde conclusies waren ontoelaatbaar omdat zij godslasterend waren. Ze stelden immers dat het woord Gods, zoals neergelegd in het Oude en het Nieuwe Testament, onjuiste uitspraken zou hebben bevat. Deze kerkelijke doctrine was bijzonder dogmatisch en maakte de menselijke rede en het nadenken volledig ondergeschikt aan het ware geloof. Het rotsvaste geloof leidde ook tot een versteend geloof. De Verlichting brak met het harmoniemodel tussen geloof en menselijke kennis, zodra bleek dat de moderne wetenschap fenomenen ontdekte die afweken van wat in de Bijbel werd geponeerd.
Het harmoniemodel stortte in en werd vervangen door een ‘conflictmodel’. Toen Charles Darwin zijn revolutionaire evolutieleer uitbracht, beperkte de aanvaring van de Kerk met de wetenschap zich niet tot wat blikschade. Het werd een frontale clash. Het is pas tijdens het pontificaat van paus Johannes-Paulus II dat de Katholieke Kerk heeft aanvaard dat de evolutieleer geen vergissing en dus ook geen ketterij was, maar wel een theorie die kon bogen op empirische bevestiging. De wetenschappelijke beschrijving van het mechanisme van de evolutie van het leven op aarde deed, volgens het Vaticaan, niets af aan de scheppende actie van een almachtige God. De moderne media, XX aanvankelijk beperkt XX tot de schrijvende pers, de radio en de televisie, hebben de moderniteit sterk in de hand gewerkt, dankzij de vulgariserende verspreiding van wetenschappelijke ontdekkingen en opvattingen. De zogenaamde godsbewijzen van Thomas van Aquino werden steeds meer in twijfel getrokken. De filosoof Immanuel Kant had aangetoond dat de menselijke rede niet in staat is om het bewijs van Gods bestaan tot een goed einde te brengen. Een bewijs van Gods niet-bestaan bleek trouwens even ‘onredelijk’. Voor veel atheïsten werd en is God evenwel een interessant cultuurproduct en –object, dat een kolossale invloed heeft gehad op de Europese en westerse beschaving. Voor orthodoxe gelovigen is die beschouwing dan weer een godsmoord, wat dus veel verder reikt dan alleen maar zijn spontane dood wegens overbodigheid. Een zeer kleine minderheid van fundamentalistische christenen houdt de controverse levendig, door vast te houden aan het creationisme, vooral in de Verenigde Staten van Amerika. Uit vier eeuwen confrontatie met de moderniteit, ook op andere gebieden dan de louter wetenschappelijke, blijkt dat de Kerk met haar dogmatische standpunten aan het kortste eind heeft getrokken, althans wanneer men rekening houdt met de afvalligheid van zeer veel kerkgangers en gelovigen, zeker in Europa.
Maar misschien is God niet overleden aan eenXX slepende ziekte genaamd ‘overbodigheid’, maar is Hij enkel uit Europa weggereisd, om succesvol zijn intrek te nemen op andere, meer gastvrije continenten, zoals in Afrika en in Noord- en Zuid-Amerika. Daar blijkt de Katholieke Kerk zeer bloeiend en kan zij bogen op zeer talrijke roepingen.

De werkelijkheid van de wereldkerkgemeenschap wijst op een zeer grote interne verscheidenheid. Bijgevolg moet het beleid van de paus de krijtlijnen uittekenen van een diepgaande decentralisatie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften en opgaven van continentale en regionale deelkerken. De nodige decentralisatie mag echter geenszins verhinderen dat gedurfde initiatieven worden genomen om alle christelijke kerken samen te brengen in een hecht samenwerkingsverband, en om ook buiten het christendom de dialoog en de oecumene te promoten. Ook globalistan is vaardig in de wereld van godsdienst en geloof.

De crisis van de waardenschalen

De crisis van de waardenschalen, of althans de waardenverschuiving, is ook een uitdaging voor het beleid van de Katholieke Kerk. De belangrijkste waarde, zoals aangevoeld door de moderne mens, zeker in het Westen, is zijn zelfbeschikkingsrecht. Dit leidt tot een sterk individualisme, dat enerzijds een groeiend verantwoordelijkheidsbesef in de hand kan werken, maar anderzijds de solidariteit kan dwarsbomen. Het prediken van de naastenliefde door een instelling als de Katholieke Kerk wordt daardoor zeker niet makkelijker, ondanks de enorme verdienste van christelijk geïnspireerde personen en instellingen, die zich al tweeduizend jaar inzetten voor de evennaaste. Dat pater Damiaan in 2005 werd gekozen tot de grootste Belg is toch wel betekenisvol.
Het huwelijk en het gezin beleven tijden van chaotische veranderingen, met andere normen en structuren. Niet de trouw, die vaak ook conventioneel is opgedrongen, maar wel de liefde wordt geacht de relatie tussen partners te domineren. Daarbij komt dat de uitvinding van de pil en van de geboortecontrole de seksualiteit heeft losgekoppeld van de procreatie. Met die loskoppeling, waardoor de seksualiteit kan worden ervaren als een waarde op zich, heeft de Katholieke Kerk steeds veel problemen gehad. Tevens moet worden onderstreept dat de seksualiteit vandaag niet alleen als grote menselijke waarde alom wordt gepromoot, wat op zich positief is, maar ook sterk wordt gecommercialiseerd en vermarkt, wat dan weer leidt tot allerlei excessen en mensonwaardige praktijken. Toch wordt de houding van het Vaticaan wat betreft de seksuele moraal door veel gelovigen op grote scepsis onthaald. De weigering om de communie uit te reiken aan personen die uit de echt zijn gescheiden, lijkt niet erg logisch als blijkt dat overspelige relaties binnen het huwelijk niet aan dezelfde sanctie worden onderworpen. De conservatieve standpunten van de Kerk betreffende contraceptie, het gebruik van de pil en kunstmatige inseminatie, stoten veel gelovigen af. Het afkeuren van condoomgebruik in landen waar de demografie explodeert en een vreselijke ziekte als aids om zich heen grijpt, wordt ook door vele gelovigen beschouwd als totaal onverantwoord en zelfs immoreel.Abortus en euthanasie stellen heel complexe vragen van ethische maar ook van diepmenselijke aard, en de indruk overheerst dat de Kerk hier een veel te principiële, wat abstracte leerstelling blijft aankleven. Ten slotte is er de houding van de Kerk tegenover homofilie, die erg afwijzend blijft, ook al maakt de Kerk het onderscheid tussen de daad en de persoon. De kerkelijke benadering blijft blijkbaar uitgaan van het principe dat seksualiteit enkel moreel geoorloofd is als ze afgestemd is op de voortplanting van het menselijke geslacht.
De moderne mens heeft moeite met een Kerk die hem allerlei dingen verbiedt. Verbodsbepalingen ervaart hij als een aanslag op zijn autonomie en zelfbeschikking en als een wat kinderachtige betutteling. Hij stelt zich alvast positiever op tegenover raadgevingen en vingerwijzingen en de kracht van het voorbeeld.
De hedendaagse christen verwerpt de macht van de Vaticaanse onfeilbaarheid en de excommunicatie en verkiest het gezag van kerkelijke leiders die luisterbereid zijn en streven naar een consensuele ethische houding. Daarbij wordt de liefde vooropgesteld als de eerste en hoogste waarde voor de navolgers van Christus. De voorbeeldfunctie van de Kerk, of althans van een aantal van haar priesters, wordt uiteraard erg in het gedrang gebracht door allerlei seksuele schandalen waarbij priesters zijn betrokken, soms van een hoge kerkelijke rang, waardoor onnoemelijke schade is aangebracht aan de geloofwaardigheid van het kerkelijke ambt en het imago van het kerkelijk georganiseerde katholicisme. Komt daarbij dat in een ultragemediatiseerde samenleving alle schandalen enorm worden uitvergroot. Dit alles is uitermate dramatisch in een tijd waar de genereuze inzet van de christenen in landen waar geweld, uitbuiting, armoede en honger heersen, bijzonder noodzakelijk blijft. En ook in het vooralsnog welvarende Europa zijn er heel wat wantoestanden die haaks staan op medemenselijkheid en rechtvaardigheid en die door de daadwerkelijke toepassing van de christelijke boodschap zouden kunnen worden rechtgetrokken. En dan denk ik in eerste instantie aan het racisme, de vreemdelingenhaat en de hartvochtigheid waarmee in het vooralsnog meer welvarende Westen wordt omgegaan met de haveloze daklozen. Allemaal bijzonder onchristelijke houdingen.
Veel christenen opteren om al deze redenenXX voor een afstandelijke houding tegenover de Kerk, die kan worden samengevat met de uitdrukking: ‘
believing but not belonging’.

De crisis van het geloof

De ernstige crisis van het geloof
, die zich eveneens hoofdzakelijk in het noordelijk halfrond voordoet en dus binnen de blanke wereld, heeft te maken met twee onderscheiden factoren: de verwetenschappelijking van het wereldbeeld en de visuele, gemediatiseerde verspreiding van het kwaad en de kwalen in de wereld.

1/ In de eerste plaats is er de kolossale dominantie van het wetenschappelijke denken en de daarbij aansluitende ontdekkingen en uitvindingen. Vaak wordt gesteld dat naarmate men meer weet, men ook minder hoeft te geloven – en dat is ook gedeeltelijk juist. Alleen spruit deze stelling voort uit een grotelijks foute inschatting van wat geloof moet zijn, in het bijzonder het geloof in een God, niet in een God van harde macht maar van zachte waarden (zoals liefde, rechtvaardigheid, erbarmen, schoonheid…), die niet vatbaar zijn voor verwetenschappelijking. Met deze stelling wordt trouwens meteen een einde gemaakt aan elke mogelijke overblijvende controverse tussen de moderniteit en het geloof.
In elk geval staat de paus voor de enorme opgave de relatie tussen geloof en wetenschap opnieuw te formuleren op een wijze die in het christelijke wereldbeeld ook heel wat verworvenheden van de moderne wetenschap integreert. Primair moeten vergissingen worden vermeden, waarbij de Galilei’s en Darwins van de eenentwintigste eeuw eerst zouden worden gebanvloekt en nadien – maar veel te laat – in eer hersteld. De Kerk moet ophouden met theologie te verwaren met kosmologie en God te beschouwen als een soort van super-Newton.
Ook de moderne exegese en het historisch onderzoek brengen de gelovigen vandaag in verwarring zolang de Kerk de heilige schrift beschouwt als het letterlijke woord van God en dus iets wat onfeilbaar is. De evangeliën verhalen mirakels, die in de eenentwintigste eeuw niet meer kunnen worden geloofd en die contraproductief zijn zodra ze aan de gelovigen worden opgedrongen als reële gebeurtenissen. Het is belangrijk om vanuit de tekstkritiek te wijzen op de context waarin de evangeliën zijn geschreven en op hun metaforische en apologetische karakter. De eerste christenen zochten naar overtuigende argumenten in een maatschappij die nog erg vatbaar was voor het wonderbaarlijke. Zij moesten bovendien bewijzen dat hun God groter en sterker was dan de andere goden van de andere godsdiensten. Zodra Petrus en Paulus in Rome kwamen, er werden opgenomen in de lokale Joodse gemeenschap, en contacten probeerden te leggen met allerlei Romeinse kringen, stuitten zij op het succes van de Mithragodsdienst, die gelijkenissen vertoonde met het christendom. Mithra werd door zijn getrouwen beschouwd als de reïncarnatie van de Perzische God Mazda. In zijn Perzische versie gaat de aanbidding van Mithra terug tot de vijftiende eeuw voor Christus, maar ten tijde van het eerste christendom bestond er ook een Romeinse versie van de Mithracultus, waarvan heel wat overblijfselen zijn teruggevonden. Het leven van Mithra, zoals verkondigd door zijn aanhangers, vertoonde opvallend veel gelijkenis met dat van Jezus. Mithra was uit een maagd geboren, op 25 december. Hij werd vereerd door herders die de geboorte van het licht kwamen vieren. In zijn latere leven werd Mithra ‘de goede herder’ genoemd en ging hij al predikend rond, vergezeld van twaalf leerlingen. Hij stelde een soort doopsel in met water en gaf bijzondere kracht aan brood en een beker wijn. Hij pleitte voor onbaatzuchtige liefde en verkondigde de onsterfelijkheid van de ziel en de verrijzenis van de doden. Zoals van Christus werd van Mithra gezegd dat hij na zijn dood was verrezen. Al deze coïncidenties zijn bevreemdend, temeer omdat de oorsprong van de cultus van Mithra honderden eeuwen ouder is dan die van het christendom. Moderne theologen hebben hiermee echter geen onoverkomelijke moeilijkheden, want zij aanvaarden dat de goddelijke boodschap van naastenliefde en goedheid langs verschillende kanalen tot de mens is kunnen doordringen.
Een andere belangrijke gebeurtenis in de recente geschiedenis van het christendom was de ontdekking van de rollen van Qumran, kort na de Tweede Wereldoorlog. Daardoor werden belangrijke gegevens bekend over de kloosterorde van de Essenen. Een aantal geschriften van Qumran stamt uit Jezus’ tijd, maar vermeldt hem niet. Hieruit hebben geleerden afgeleid dat Jezus een vrij onopvallende predikant moet zijn geweest. Andere deskundigen beweren dat de Essenen Jezus en de Jezusvrienden beschouwden als hun rivalen, en er de voorkeur aan gaven hen dood te zwijgen in hun Qumranrollen. Ook Johannes de Doper wordt in de Dode-Zeerollen nergens vermeld. Desondanks wordt door weer andere geleerden geopperd dat Jezus wellicht tijdens zijn verborgen leven, waarover weinig geweten is, als monnik verbleef in het klooster van de Essenen, die zelf allerlei contacten onderhielden met onder meer Indië, zodat zij de invloed zouden hebben ondergaan van de leer van Boeddha.
Ook hier kan men wijzen op bevreemdende analogieën tussen een prediking van Boeddha, uitgesproken in Benaresj in de vijfde eeuw voor Christus en de beroemde zaligspreking of Bergrede van Jezus. Zowel naar inhoud als naar vorm zijn er tussen beide predicaties zeer opvallende gelijkenissen. Al deze relatief recente ontdekkingen van min of meer historische aard, die evenwel vaak ook op tendentieuze wijze worden geïnterpreteerd met het oog op sensatiezucht, zijn van aard om de gelovigen die zich willen informeren over de oorsprong van hun godsdienst te ontredderen. Replieken van het Vaticaan zijn meestal onbestaande of erg onhandig. Paus Benedictus XVI heeft in 2012, als eminent theoloog, een derde boek gepubliceerd over ‘Jezus’, waarin hij de geboorte van het kind Jezus objectief probeert te duiden door te stellen dat in het stalletje van Bethlehem de os en de koe niet noodzakelijkerwijze aanwezig waren en dat dit dus geen geloofspunt is. Dat de ster bleef stilstaan en dat drie magiërs uit verre oorden het pasgeboren kind kwamen bezoeken, zijn ex-posttoevoegingen aan het verhaal. De paus geeft ook toe dat Jezus waarschijnlijk niet op 25 december is geboren en bovendien niet aan het begin van onze tijdrekening, maar wellicht vijf jaar voordien. Dit modernistische standpunt krijgt evenwel een anticlimax zodra hij schrijft dat de onbevlekte ontvangenis van Maria en de maagdelijke geboorte van Jezus een essentieel geloofspunt zijn, zonder te alluderen op de aanzienlijke medische en genetische kwesties die hierbij kunnen rijzen. Jezus was immers ook volwaardig mens en hoe zag dan zijn genoom er uit, zonder vaderlijke inbreng?
De aanbreng van de moderne wetenschap heeft ook tot gevolg dat een reeks dogma’s moet worden herbekeken of in de historische context worden geplaatst waarin ze werden afgekondigd. Persoonlijk denk ik dat de nieuwe paus best een concilie zou bijeenroepen, dat zich zou moeten buigen over de kern van het christelijke geloof in de eenentwintigste eeuw. Wellicht moet hierbij een beroep worden gedaan, niet alleen op theologen en filosofen van alle mogelijke strekkingen en obediënties, maar ook op wetenschappers, op vertegenwoordigers van de civiele maatschappij en zelfs op niet-gelovigen.
XXX
2/ De tweede factor die naar mijn mening verantwoordelijk is voor de crisis van het godsgeloof, is de tegenstelling tussen enerzijds het concept van een almachtige God, die een grote verantwoordelijkheid heeft voor wat in de wereld gebeurt, en anderzijds dat van een oneindig liefdevolle God, zoals die door Jezus Christus werd gepredikt.
De traditionele stelling van de Kerk dat het kwaad in grote mate het gevolg is van de vrijheid van de mens, gaat maar gedeeltelijk op. Auschwitz was door nazibooswichten gepland en uitgevoerd en daar heeft God niets mee te maken gehad, voor zover Hij de mens de vrijheid heeft toegekend om zowel het goede als het kwade te doen. Hier is de houding van de Kerk consequent. Maar wat doet men met de miljoenen slachtoffers van de vrijheid van de nazicriminelen? Waarom moesten zij worden omgebracht in de meest afschuwelijke omstandigheden, terwijl ze baden tot God om redding? Eenzelfde redenering geldt voor de slachtoffers van rampen, van ziekten en van soms onnoemelijk fysiek en geestelijk lijden.
Kerkleiders antwoorden dat dit een oude vraag is, die teruggaat tot het verhaal van de ‘man Job’ en dat hierop in ons tranendal geen antwoord is te geven. Wij moeten deemoedig het hoofd buigen voor het grote mysterie dat het probleem van lijden en kwaad is. Ook Jezus geeft zijn lijden op voorbeeldige wijze gedragen. Maar dat is vandaag een typisch paternalistisch antwoord, dat de gelovige erg frustreert.
De paradox kan maar worden opgelost door terug te keren naar Jezus’ boodschap. De God van Jezus is niet de machtige demiurg, maar de liefhebbende God, die met de mensen van goede wil strijdt tegen kwaad en kwaal (zie ook hoofdstuk 13 van dit boek).

Naar de kern van het geloof

In tijden van verregaande verwetenschappelijking, nu de wereld ons dorp is geworden, waarin veel ongelijkheden en onrechtvaardigheden heersen, een dorp dat beproefd wordt door talrijke conflicten en veel geweld, moet de paus geen politieke maar wel een meta-politieke verantwoordelijkheid opnemen, waarin ethische beginselen prevaleren. Het Vaticaan doet dit ook vaak, maar de boodschap wordt niet steeds goed begrepen of wordt door de media, soms opzettelijk, verdraaid en verkeerd uitgelegd. Alles verandert sneller dan ooit. Sommige veranderingen zijn goed en moeten worden bevorderd; andere moeten worden bijgestuurd en ten slotte zijn er veranderingen die met kracht moeten worden bestreden, omdat ze de menselijke waardigheid bedreigen. Meteen is de vraag gesteld naar goed en kwaad.
De allergrootste maatschappelijke opgave tijdens de volgende decennia bestaat in de vraag hoe we al die veranderingen die ons in alle domeinen overweldigen, kunnen omzetten in wat bijdraagt aan de verbetering van ons mens-zijn. Maar wat is ons ideaal van mens-zijn? Van menselijkheid? Deze vraag kan maar worden beantwoord als men beschikt over een duidelijk mensbeeld, wereldbeeld en godsbeeld. Voor de gelovigen is het godsbeeld immers het sluitstuk van hun mens- en wereldbeeld. Wanneer de gelovige vandaag het Credo opzegt, betreft dat een tekst die stoelt op een formulering die teruggaat tot het concilie van Nicea (325 na Christus). Hij moet dan wel constateren dat het toenmalige mens- en wereldbeeld vandaag in zeer grote mate is voorbijgestreefd.
De kern van het geloof moet steeds opnieuw worden herontdekt door terug te keren naar de kern van Jezus’ boodschap en door die kern te hertalen in een taalgebruik dat beantwoordt aan de communiceerbaarheid tussen mensen van de eenentwintigste eeuw. Voor mij is dit andermaal een argument om een nieuw concilie samen te roepen.
Op de keper beschouwd zal de Katholieke Kerk evenwel niet gered worden door de nieuwe paus XXX of zijn opvolgers, maar wel door Jezus Christus. Daarbij mag nooit worden vergeten dat godsdienst ook mensendienst is. De zin en de revolutionaire draagwijdte van de christelijke boodschap dienen te worden ‘ontstoft’, ten einde de aandacht toe te spitsen op de vier essentialia van de christelijke leer, die ‘heilsboodschap’ is voor de mensen, een boodschap die heelt en optilt. De vier essentialia zijn:

- de onbaatzuchtige naastenliefde
(agapè), die de overwinning is op het egoïsme (de erfzonde), dat de mens kenmerkt als ex-dier;
- het besef dat de rechten van de zwakken de essentiële plicht zijn van de sterken, wat solidariteit betekent;
- het geloof in een oneindig liefdevolle God, wat een heel ander concept is dan dat uit het Oude Testament;
- de overtuiging dat de dood in ons aardse bestaan niet het einde betekent, maar dat in een andere, transcendente dimensie, de goede mens deelachtig wordt aan het niet-tijdruimtelijke, liefdevolle Zijn van God. Achter de zichtbare horizon, waar de zon ondergaat, ligt immers voor de gelovige een land van onverklaarde klaarte.

Gegrepen door de zwaartekracht van de feiten en de ongenade van de werkelijkheid, moet de paus meer dan ooit getuigenis afleggen van zijn geloof in en zijn hoop op de genade van een andere werkelijkheid, die de horizon van wat zichtbaar is overschrijdt. De christelijke gemeenschap moge hem hierin bijstaan, opdat wij samen zouden geloven in wat wij hopen.